Ik probeerde nog wat te studeren voor mijn schoolexamens. Deze telden niet zo zwaar als de centrale eindexamens die ik over een half jaar zou doen, maar het had wel een flink aandeel in mijn examencijfer. Belangrijk dus om het goed te doen, maar eigenlijk was ik slecht voorbereid. Ik kon me de laatste tijd gewoon niet goed concentreren, en vandaag was het niet anders.
Aan het einde van de middag had ik een afspraak met de huisarts. Een maand eerder had hij me een nieuw soort astmapuffer voorgeschreven, en ik was er niet blij mee. Eén van de bijwerkingen was namelijk een droge mond, en daar had ik erg veel last van. Het was zelfs zo erg geworden dat ik wel vijf liter water en fris dronk op een dag! Ik had me dus voorgenomen: die puffer moet er uit. Sowieso vond ik mezelf veel te jong om al vast te zitten aan dagelijkse medicatie.
De huisarts hoorde mijn verhaal aan en vroeg of ik ook veel plaste. Ja, natuurlijk deed ik dat. Dat gaat vanzelf als je zo veel drinkt! Hij wilde een testje doen en haalde de assistente erbij. Die prikte in mijn vinger (een beetje eng maar ik hield me groot) en na een minuut verscheen er een getal op het grote testapparaat: 29.6. Aan haar blik kon ik al zien dat er iets mis was en daar werd ik toch wel zenuwachtig van. De dokter wond er gelukkig geen doekjes om en zei: “Je hebt diabetes. Suikerziekte.” Ook vertelde hij een beetje wat dat inhoudt: ik moet insuline gaan spuiten, en de volgende dag moest ik naar het ziekenhuis voor verdere uitleg.
Dit was niet waarvoor ik die doktersafspraak had gemaakt. Ik wilde juist geen medicijnen meer! En nou zou ik voor altijd aan de insuline vastzitten? Ik dacht het niet! Compleet onredelijk viel ik uit: “Je hebt het mis! Test nog maar een keer, want ik kan niet ziek zijn!” De huisarts en de assistente, die me al mijn hele leven kenden, lieten me rustig uitrazen. Toen ik wat kalmer was, kwamen de vragen: kan ik vanavond gewoon eten? Heb ik dit zelf veroorzaakt door de eetbuien die ik een paar jaar geleden had? Kan ik straks nog aan het conservatorium studeren?
De dokter had niet veel antwoorden, maar hij wist me gerust te stellen dat ik die avond gewoon kon eten, dat de specialist alle vragen kon beantwoorden en dat je er tegenwoordig heel goed mee kon leven. Ook had hij een waarschuwing: de specialist die ik morgen zou zien, stond bekend als onaardig, maar hij had wel alle kennis om me verder te helpen. En wanneer hij vervelend zou doen, moest ik dat maar negeren, en ik mocht sowieso altijd langskomen.
Thuisgekomen barstte ik in huilen uit. Mijn moeder vroeg wat er aan de hand was en ik snikte: “Ik heb…”, en daar twijfelde ik. Suikerziekte? “Ik heb diabetes”.
Die avond had ik een koorrepetitie in Den Haag. In eerste instantie wilde ik niet gaan, maar ik bedacht me dat ik me alleen maar zielig zou zitten voelen als ik thuis bleef, dus ik at wat komkommer (meer durfde ik niet) en fietste naar het station. In de trein vertelde ik mijn koorvriendinnen wat er gebeurd was. “Mag je dan nooit meer chocola eten?” vroeg de ene. Ik wist het antwoord niet. Een andere vriendin vertelde me over haar tante die ook diabetes had: “Dan werkt je pancreas niet goed”. Geen idee wat een pancreas was, dus ik knikte maar.
De volgende ochtend stapte ik na een komkommerontbijt op de fiets om met mijn mentor op school te praten. Ook de coördinator van mijn jaar en rector van de school waren aanwezig, en ze leefden allemaal mee. Ik mocht mijn schoolexamens inhalen wanneer ik daar klaar voor was, en dat was een enorme opluchting. Ik voelde me namelijk al enorm schuldig over mijn slechte voorbereiding tot dan toe, en ik had me nog niet gerealiseerd dat ik me zo slecht kon concentreren vanwege mijn hoge bloedsuiker. Ik wist alleen dat ik slecht had geleerd.
Onderweg naar het ziekenhuis stopte ik nog even in de stad. Ik had een bijbaantje in een broodjeszaak en wanneer ik in de buurt was maakte ik altijd even een praatje. Het bleek dat de moeder van één van mijn collega’s diabetesverpleegkundige was, en hij had slecht nieuws voor me: “29.6? Dat is echt heel slecht. Ik ben verbaasd dat je nog leeft!”. Nog bezorgder dan ik al was, fietste ik door naar het ziekenhuis.
Het eerste dat mijn diabetesverpleegkundige me vertelde, was dat het niet mijn schuld was dat ik diabetes kreeg. Het kwam niet door mijn eetstoornisverleden, of omdat ik soms een fitnessklasje oversloeg. Ik had gewoon pech. Wel zou ik vanaf nu moeten letten op wat ik eet, en voor altijd afhankelijk zijn van insuline. Die ik zelf moest spuiten. Met een naald. Daarnaast moest ik ook vijf keer per dag met een naald in mijn vinger prikken, en begrijpen dat insuline een sleutel was die deurtjes van mijn cellen openmaakte voor glucose. Ik voelde me overweldigd. De arts was inderdaad niet erg vriendelijk maar ook hij benadrukte dat het niet mijn schuld was. Verder keek hij me niet aan gebruikte hij veel termen die me niets zeiden.
De rest van de dag wilde ik niets meer doen. Ik zat op mijn bed en staarde voor me uit. Ik kon het nog niet goed bevatten. Ze zeiden dat ik er prima mee kon leven, maar het klonk ook alsof ik heel veel werk moest doen voor iets dat voorheen vanzelf ging. Ik begreep dat dit een grote impact op mijn leven zou hebben, maar ik had er nog geen goed beeld van. Afgezien van de afspraken met de diabetesverpleegkundige, die me dagelijks lesgaf in alle termen en vaardigheden die ik nodig zou hebben, heb ik die eerste weken weinig meer gedaan dan voor me uitstaren. Ik was daar zelf verbaasd over, want gewoonlijk was ik altijd bezig. Ik had school, veel hobby’s, muzieklessen, vriendinnen en bijbaantjes, dus stilzitten hoorde gewoon niet bij mijn leven. Maar in die eerste weken stond alles even stil. Het kostte me enorm veel tijd om voor het eerst in mijn vinger te prikken. Ik heb zeker twintig minuten met de prikpen in mijn handen gezeten voor ik actie durfde te nemen. De eerste keer spuiten ging net zo. De tweede keer dat ik moest spuiten, zag ik er zelfs van af. Ik vond dat ik wel genoeg nieuwe en enge dingen had gedaan voor die dag. Ik had tijd nodig om mijn diagnose te verwerken.
Dit kwam nog een paar keer terug. Na een half jaar dacht ik het allemaal wel onder de knie te hebben, maar opnieuw schrok ik van het feit dat diabetes nooit meer weg zou gaan, en een paar jaar later weer. Acceptatie bleek een jarenlange klus te zijn.